Het beroepsgeheim doorbreken in het kader van de noodtoestand

Deze webpagina werd voor het laatst geüpdatet op 10/01/2019.

CASUS

 Uw cliënt beschrijft zijn concrete plannen voor een gewapende overval. Mag u de politie op de hoogte brengen om zo het leven van potentiële slachtoffers te beschermen?

De noodtoestand is een rechtsprincipe dat niet in een wet is verankerd maar wel unaniem aanvaard wordt in de rechtspraak en de rechtsleer[1]. Het gaat om de situatie waarin de overtreding van een wettelijke bepaling, bijvoorbeeld het beroepsgeheim, de enige manier is om een belangrijkere waarde te beschermen, bijvoorbeeld het leven van een persoon[2]. De noodtoestand moet u daarom begrijpen als een rechtvaardigingsgrond[3]voor het doorbreken van het beroepsgeheim: het beroepsgeheim doorbreken is omwille van de concrete situatie niet langer strafbaar. Het gaat hier dus letterlijk om ‘nood breekt wet’[4].

Om de belangrijkste principes verder te verduidelijken, geven we in de bijlage van deze tekst nog enkele concrete voorbeelden uit de rechtspraak die specifiek over de noodtoestand gaan. Let wel, tot nog toe bestaat er nauwelijks rechtspraak over de noodtoestand die betrekking heeft op psychologen. U zal daarom merken dat de beschreven casussen handelen over situaties waarin bijvoorbeeld artsen betrokken waren. Niettemin kunnen deze uitspraken u helpen om deze abstracte regels beter te begrijpen en toe te passen.

Vraagt u zich af of u in uw situatie het beroepsgeheim kunt doorbreken?

Sta dan steeds stil bij de volgende vragen. Deze kunnen u helpen om uw denkproces vorm te geven en een beslissing te nemen.

  • Is een oplossing binnen de vertrouwensrelatie met de cliënt echt niet mogelijk?
  • Wat zijn de opties en wat hebt u reeds geprobeerd?
  • Hebt u van gedachten gewisseld met andere personen? Denk aan collega-psychologen, collega’s uit andere disciplines of gespecialiseerde diensten als het Advies Suïcidepreventie voor Huisartsen en Andere hulpverleners of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling? Wat denken zij over de situatie?
  • Hebt u met de cliënt hierover gesproken? Wat is zijn standpunt?
  • Waarom is het noodzakelijk dat de informatie met een derde wordt gedeeld?
  • Kan de cliënt worden gemotiveerd om zelf de feiten aan te geven of om af te zien van zijn voornemen om schade te berokkenen?
  • Wie is de meest aangewezen persoon om in te lichten?
  • Is een van de wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim van toepassing? Hebt u alle voorwaarden overlopen?

Houd bij overleg met derden steeds het beroepsgeheim in het achterhoofd. Bespreek de casus zonder de identiteit van de betrokkene bekend te maken, zowel expliciet als via informatie waaruit de identiteit indirect kan worden afgeleid. De situatie is uiteraard anders indien u zich op een van de uitzonderingen op het beroepsgeheim kunt beroepen.


Inhoud


Welke voorwaarden moeten opgaan om van een noodtoestand te spreken?

Het beroepsgeheim doorbreken in het kader van de noodtoestand is alleen mogelijk indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn cumulatief[5](ze moeten allemaal opgaan) en moet u op een zeer strikte manier interpreteren en toepassen, ook al is de integriteit van iemand in gevaar[6]. Het beroepsgeheim is immers een belangrijk principe dat u zo veel als mogelijk moet beschermen. Het doorbreken is dan ook alleen gerechtvaardigd als daartoe een absolute noodzaak bestaat.

1. U wordt geconfronteerd met een situatie waarin twee belangen in strijd zijn met elkaar

Er kan pas sprake zijn van een noodtoestand wanneer twee belangen met elkaar in conflict komen (ook wel ‘waarden’ of ‘rechtsgoederen’ genoemd in de rechtsleer). Eén van deze waarden moet worden opgeofferd om een andere waarde te beschermen[7],[8]. Denk hier bijvoorbeeld aan het beroepsgeheim (wettelijk verankerd in artikel 458 van het Strafwetboek) dat tegenover de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon komt te staan. Zo kunt u in uw praktijk een situatie tegenkomen waarin zowel 422bis SW en 458bis SW niet van toepassing zijn, maar u wel het beroepsgeheim wil doorbreken om zo de integriteit van uw cliënt of van één van diens familieleden te vrijwaren.  

Voor een illustratie van deze voorwaarde, zie:


2. Het belang dat u wil beschermen, heeft dezelfde of een grotere waarde dan het respecteren van het beroepsgeheim.

U weegt de verschillende waarden die in de concrete situatie meespelen zorgvuldig tegenover elkaar af[9]. Slechts indien het rechtsgoed dat u wil beschermen minstens evenwaardig is aan de waarden waarop het beroepsgeheim is geënt, kunt u het beroepsgeheim doorbreken.

Deze regel wordt ‘het proportionaliteitsbeginsel’ genoemd. Het betekent concreet dat het gevaar ernstig genoeg moet zijn om de inbreuk op het beroepsgeheim te kunnen rechtvaardigen. In dit kader werd in heel wat rechtszaken het standpunt ingenomen dat de fysieke en seksuele integriteit van een persoon belangrijker zijn dan de bescherming van het beroepsgeheim[10].  Dit is uiteraard ook het geval wanneer iemands leven in gevaar is. Ook de rechtsleer schaart zich over het algemeen achter deze uitgangspunten[11].

De noodtoestand kan echter ook van toepassing zijn wanneer er strikt genomen geen bedreiging bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van één of meerdere personen. Ook de bescherming van andere belangen kunnen in principe een doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen.

Zo bestaan er gerechtelijke uitspraken waarin bijvoorbeeld de publieke gezondheid de reden vormde voor het doorbreken van het beroepsgeheim in het kader van de noodtoestand[12]. In andere rechtszaken werden de reputatie en de goede werking van een ziekenhuis aangevoerd als motivatie voor het doorbreken van het beroepsgeheim (zie het arrest van 25 november 2008 van het hof van beroep van Luik). De rechtsleer is er echter over verdeeld of dit wel feitelijk als een noodsituatie kan worden omschreven[13]. In sommige rechtszaken is dit standpunt immers niet gevolgd. Ter illustratie, zie het arrest van 14 juni 2001 van het hof van beroep van Antwerpen.    

In elk geval, wanneer u moet beoordelen of een bepaalde waarde belangrijker is dan het beroepsgeheim, moet u zich hiervoor baseren op waarden die door de samenleving worden gedragen en ondersteund[14]. Uw eigen waardenkader mag in deze afweging in principe niet de doorslaggevende factor zijn. Dit is inderdaad een delicate, maar ook onzekere afweging. De rechtspraak evolueert immers doorheen de tijd[15].

Voor een illustratie van deze voorwaarde, zie:


3. Een ernstig, actueel en zeker gevaar bedreigt het belang dat u wil beschermen

Deze voorwaarde geeft aan dat er sprake moet zijn van een acuut en daadwerkelijk gevaar voor een persoon: u moet nu iets doen om er een einde aan te maken. De dreiging is zeker, actueel en ernstig en dus meer dan hypothetisch[16].

Indien het gevaar is geweken, is er dus niet langer sprake van een noodtoestand. Het gaat dan eerder om verklikking van een misdrijf[17]. De noodtoestand heeft bovendien ook niet betrekking op gevaren die zich in de verre toekomst zouden kunnen afspelen[18].

Voor een illustratie van deze voorwaarde zie:


4. Het beroepsgeheim doorbreken is de enige manier om het belang met identieke of hogere waarde te beschermen.



Het doorbreken van het beroepsgeheim heeft steeds een subsidiair karakter[19]. Dit betekent dat u het beroepsgeheim slechts in laatste instantie doorbreekt[20], wanneer u op geen enkele andere manier het gevaar kunt doen wijken. Het doorbreken van het beroepsgeheim moet in dit opzicht dus noodzakelijk zijn[21]. In dit kader stellen verschillende auteurs dat u steeds de minst schadelijke manier moet kiezen wanneer er verschillende mogelijkheden bestaan om een einde te maken aan het gevaar[22]/[23].

Voor een illustratie van deze voorwaarde, zie het arrest van 25 mei 2009 van het hof van beroep van Luik

Terug


Tegenover wie mag u het beroepsgeheim doorbreken in het kader van de noodtoestand?

De verbreking van het beroepsgeheim in het kader van de noodtoestand is niet wettelijk geregeld. U moet daarom zelf afwegen op welke manier en ten opzichte van wie u het beroepsgeheim verbreekt. U kiest daarbij uiteraard voor de minst invasieve en schadelijke weg. Vaak zijn dat de gerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld het parket of de onderzoeksrechter. Afhankelijk van de situatie kan het echter ook aangewezen zijn om eerder contact te nemen met bijvoorbeeld de politie of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling.

Aangezien dit geen gemakkelijke beslissingen zijn, is het belangrijk om hier goed over na te denken en beroep te doen op collega’s indien nodig. Hierbij blijft u het beroepsgeheim respecteren.

Wanneer u een melding doet, treedt u uiteraard niet nodeloos in detail. U beperkt zich daarentegen tot de strikt noodzakelijke informatie. Niets meer, niets minder.

Terug


Bijlage - rechtspraak in de kijker

Hieronder vindt u een aantal voorbeelden uit de rechtspraak als illustratie bij voorwaarden die we hierboven omschrijven.

Houd ermee rekening dat onderstaande casussen samenvattingen zijn van echte vonnissen. We begrijpen dat het om juridisch taalgebruik gaat en ze niet altijd even makkelijk zijn om te volgen. De originele vonnissen bevatten bovendien niet altijd alle nodige informatie om de casus goed te begrijpen, waardoor we ze niet altijd specifieker kunnen omschrijven.

Niettemin hopen we met deze concrete en waargebeurde voorbeelden de voorwaarden die de noodtoestand omkaderen wat tastbaarder te maken. De voorwaarden zijn immers abstract en het is niet altijd duidelijk hoe ze zich naar de praktijk vertalen. We geven ze daarom mee in de hoop dat het u een beeld kan geven van de manier waarop rechters ze toepassen in rechtszaken rond het doorbreken van het beroepsgeheim.


Arrest van 13 mei 1987 van het Hof van Cassatie, met betrekking tot een arrest van 22 januari 1987 van het hof van beroep van Luik[24]

Om van een noodtoestand te kunnen spreken, moet respect voor het beroepsgeheim in conflict komen met een andere waarde die binnen onze samenleving belangrijker is. Uw eigen waardenkader mag in deze afweging in principe niet de beslissende factor zijn.

De feiten. De politie raakt verzeild in een schietpartij met een bende gangsters. De gangsters slagen erin te ontsnappen. Een aantal van hen blijkt echter zwaargewond, waarop de bende contact neemt met een arts. De arts begeeft zich naar de gewonde misdadigers. Volgend op dit contact neemt hij contact met de politie zodat zij de gangsters kunnen lokaliseren en arresteren.

Beslissing van het hof van beroep van Luik. Het hof is van oordeel dat de arts zich in een noodtoestand bevond en zijn beroepsgeheim dus kon doorbreken. De misdadigers werden immers actief gezocht voor zeer zware feiten en zouden een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van anderen indien niet snel onschadelijk gemaakt. De morele verplichting die deze kennis met zich meebracht, weegt volgens het hof zwaarder door dan het naleven van het beroepsgeheim.

Tegen de beslissing van het hof van beroep van Luik wordt uiteindelijk een cassatieberoep aangetekend, ingediend door een aantal ‘zware figuren’ binnen de Belgische georganiseerde misdaad van de jaren 80. Eén van hen is Philippe Delaire, die in september 1989 werd doodgeschoten tijdens een beroemde gijzeling in Tilff. Een andere is Christian Tozon, die in 1989 op spectaculaire wijze kon ontsnappen uit de gevangenis van Lantin en daarbij bewakers gijzelde, maar ook een politieagent verwondde.

Beslissing van het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie vernietigt het beroep dat door de criminelen werd ingesteld tegen de beslissing van het hof van beroep van Luik. Het Hof van Cassatie bevestigt dat de arts effectief mocht uitgaan van een noodtoestand, onder meer omdat deze afweging niet louter gebaseerd was op een gewetenskwestie in hoofde van de arts, maar volgde uit een vergelijking van maatschappelijk gedragen belangen.


Arrest van 9 april 2001 van het hof van beroep van Bergen

Om van een noodtoestand te kunnen spreken, moet respect voor het beroepsgeheim in conflict komen met een andere waarde die belangrijker is. In deze casus worden de belangen van familieleden in erfeniskwesties als minder belangrijker beschouwd dan de naleving van het beroepsgeheim en wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een noodtoestand.

De feiten. De naasten van een overleden familielid vechten de geldigheid aan van een testament. Ze zijn van mening dat het familielid op het moment van de opstelling niet meer bekwaam was om een testament te laten opmaken. Om dit standpunt te ondersteunen, legt de familie een aantal medische attesten voor. Eén van deze werd vraag van de familie door de behandelend geneesheer aan de advocaat van de familie bezorgd terwijl de patiënt nog in leven was.

Indien een bewijsstuk wordt verkregen via een onterechte schending van het beroepsgeheim, zou  dit stuk kunnen worden uitgesloten van het juridisch debat. Het bewijsstuk vormt dan onrechtmatig verkregen bewijs. In dit kader gaat het hof van beroep na of er sprake was van een onterechte doorbreking van het beroepsgeheim door de geneesheer, dan wel of het afleveren van het attest gerechtvaardigd was in het kader van de noodtoestand.

Beslissing van het hof van beroep van Bergen. Het hof van beroep is van mening dat het beroepsgeheim belangrijker is dan het belang van de naasten. Deze beslissing baseert het hof van beroep op verschillende factoren, onder andere op het feit dat het attest werd opgevraagd terwijl de patiënt nog leefde en louter vanuit het belang van de familie (en niet vanuit het belang van de patiënt). Volgens het hof was de noodtoestand dus niet van toepassing en doorbrak de arts met dit attest onterecht zijn beroepsgeheim.


Arrest van 14 juni 2001 van het hof van beroep van Antwerpen, met betrekking tot het vonnis van 7 april 2000 van de correctionele rechtbank van Antwerpen

Om van een noodtoestand te kunnen spreken, moet respect voor het beroepsgeheim in conflict komen met een andere waarde die belangrijker is. In deze casus worden de reputatie en de eer van het ziekenhuis en de artsen als minder belangrijker beschouwd dan de naleving van het beroepsgeheim en wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een noodtoestand.

De feiten. Een jong meisje wordt opgenomen in een groot ziekenhuis en overlijdt kort nadien. Drie artsen worden vervolgd voor onvrijwillige doodslag. De directie van het ziekenhuis vreest voor de reputatie van de instelling en vraagt aan hoofdgeneesheer om een persbericht op te stellen. Deze arts overlegt met meerdere advocaten, werkt zijn aanzet van persbericht nog wat bij en overhandigt het uiteindelijk aan de directie van het ziekenhuis. De directie maakt het tot slot over aan de pers om te publiceren. Het persbericht bevat echter vrij gedetailleerde medische gegevens over de pathologie waaraan het meisje leed.

De hoofdgeneesheer wordt vervolgd voor schending van het beroepsgeheim. Als verdediging stelt de arts dat hij zich in een noodtoestand bevond waardoor een doorbreking van het beroepsgeheim gerechtvaardigd was.

De beslissing van de correctionele rechtbank van Antwerpen. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarden om van een noodtoestand te kunnen spreken niet vervuld zijn in dit specifieke geval. Volgens de rechtbank zijn de reputatie van beklaagde personen en het ziekenhuis immers geen waarden die belangrijk doorwegen dan het respecteren van het beroepsgeheim. Er wordt gepreciseerd dat er andere manieren bestaan dan een persbericht om schade te voorkomen. De gerechtelijke procedure geeft de beklaagden namelijk net de kans om hun rechten te verdedigen. De hoofdgeneesheer wordt veroordeeld voor schending van het beroepsgeheim.

De beslissing van het hof van beroep van Antwerpen. De hoofdgeneesheer tekent beroep aan tegen zijn veroordeling voor het hof van beroep van Antwerpen. Het hof volgt echter de redenering van de correctionele rechtbank: een publiek belang zoals de naleving van het beroepsgeheim weegt zwaarder door dan de eer en reputatie van de beklaagden. Een doorbreking van het beroepsgeheim kon dus niet worden gerechtvaardigd aan de hand van de noodtoestand.

Nota bene. Hoewel het hof van beroep de redenering van de correctionele rechtbank volgt, spreekt het hof de hoofdgeneesheer uiteindelijk wel vrij. Het hof meende immers dat de hoofdgeneesheer zich in een toestand van ‘onoverwinnelijke dwaling’ bevond. Voor de arts zijn tekst overhandigde aan de directie consulteerde hij immers drie advocaten die als een autoriteit met onbetwistbaar gezag en met een jarenlange ervaring konden worden beschouwd. Hoewel de adviezen van die advocaten niet juist waren, had de arts volgens het hof gehandeld zoals elk normaal voorzichtig arts in dezelfde omstandigheden zou handelen.

Uiteindelijk kwam de zaak wel nog bij het Hof van Cassatie die het hof van beroep hier niet in volgde. Dit leidde uiteindelijk tot verschillende gerechtelijke beslissingen ten aanzien van de hoofdgeneesheer en andere betrokken personen. Een analyse van deze uitspraken zou ons hier echter te ver brengen. Voor meer informatie, zie Balthazar (T.), Het gedeeld beroepsgeheim is geen uitgesmeerd beroepsgeheim. In T. Gez. / Rev. Dr. Santé, 2004-2005, p. 139-146. 


Arrest van 19 november 2008 van het hof van beroep van Bergen[25]

Het imminente karakter van het gevaar speelt een belangrijke rol in de beslissing of er sprake is van een noodtoestand. U moet nu iets doen om een einde te maken aan het gevaar.

De feiten. Een jongen wordt in kritieke toestand binnengebracht op de dienst intensieve zorgen. Hij ligt in coma en is onderkoeld. Hij heeft ook tweedegraads brandwonden op de borst en bloeduitstortingen op verschillende plaatsen van zijn lichaam. Na een gesprek met de vader vermoedt de arts dat het kind mishandeld wordt. De arts vreest er bovendien voor dat de ouders het kind uit het ziekenhuis zullen weghalen, met risico op herhaling van de kindermishandeling en misschien zelfs het overlijden van het kind. De arts neemt over deze kwestie contact met een collega-gerechtsdokter, welke de beslissing neemt om de procureur des Konings op de hoogte te brengen van de situatie.

Er wordt een gerechtelijk onderzoek opgestart tegen de ouders voor  kindermishandeling. Het hof van beroep van Bergen onderzoekt in dit kader of de collega-gerechtsdokter zijn beroepsgeheim onterecht doorbrak wanneer hij de feiten meldde aan de procureur des Konings. Indien dit het geval is, zou de getuigenis immers onterecht verkregen bewijs vormen. De getuigenis zou in dat geval kunnen worden uitgesloten van het gerechtelijk onderzoek.

Beslissing van het hof van beroep. Het hof van beroep bevestigt dat de noodtoestand van toepassing was en de gerechtsdokter op basis daarvan zijn beroepsgeheim mocht doorbreken. Wat betreft het zekere en imminente karakter van het gevaar achtte het hof het risico dat de ouders hun kind zouden weghalen uit het ziekenhuis meer dan hypothetisch. Dit bleek immers uit de verklaringen van de ouders waaruit duidelijk de intentie kon worden afgeleid om de precieze medische toestand van het kind te willen verbergen voor de medische en gerechtelijke autoriteiten. Wanneer het kind uit het ziekenhuis zou vertrekken, zou volgens het hof opnieuw een risico bestaan voor mishandeling, met mogelijks een dodelijke afloop gezien de kritieke gezondheidstoestand van het kind.

Nota bene. De gerechtsdokter kon het doorbreken van het beroepsgeheim in dit geval niet baseren op artikel 458bis SW. Op dat moment gold immers nog de oude versie van artikel 458bis SW. Deze versie vereiste:

  • dat de feiten door het slachtoffer zelf aan de arts moesten zijn toevertrouwd
  • OF de arts het slachtoffer zelf had moeten kunnen onderzoeken.

Dit was niet het geval in deze situatie. Omwille van die reden werd dan ook nagegaan of de doorbreking van het beroepsgeheim op basis van de noodtoestand kon worden gelegitimeerd. Ondertussen werd artikel 458bis gewijzigd en geldt deze strenge eis niet meer.


Arrest van 25 november 2008 van het hof van beroep van Luik

Om van een noodtoestand te kunnen spreken moet respect voor het beroepsgeheim in conflict komen met een andere waarde die belangrijker is. In deze casus worden de reputatie en de goede werking van een ziekenhuis als belangrijker beschouwd dan de naleving van het beroepsgeheim en wordt geoordeeld dat er sprake is van een noodtoestand.

De feiten. Een huisarts stelt longproblemen vast bij een meisje van 18 maanden en stuurt haar daaropvolgend door naar de spoeddienst van een ziekenhuis.  Volgens de ouders is de behandeling die hun dochter in het ziekenhuis krijgt niet gepast. Wanneer haar toestand verslechtert, wordt ze per helikopter overgebracht naar een ander ziekenhuis. Kort na haar aankomst komt het meisje echter te overlijden.

Enkele dagen later dienen de ouders klacht in bij het parket en stellen ze zich burgerlijke partij bij de onderzoekrechter. Ze nemen ook contact met de media, die over de zaak uitvoerig berichten. De media vertrekt hierbij vanuit het standpunt van de ouders en uit ook zeer veel kritiek op het eerste ziekenhuis.  Als reactie organiseert dit ziekenhuis een persconferentie om zo uiteen te zetten wat er werkelijk is gebeurd en weerwoord te bieden aan de beschuldigingen van de ouders die ook uitgebreid door de media worden verspreid. De directie neemt daarbij duidelijk het standpunt in dat het gerechtelijk onderzoek zal moet uitwijzen wie verantwoordelijk is voor het overlijden van het kind en moet beoordelen of de toegediende zorgen wel adequaat waren. Twee vertegenwoordigers van de directie worden ervan beschuldigd het beroepsgeheim te hebben geschonden tijdens de persconferentie.

Beslissing van het hof van beroep van Luik. Hoewel dit standpunt kan worden bekritiseerd, oordeelt het hof van beroep dat het beroepsgeheim niet werd geschonden.  De beklaagde personen konden volgens het hof immers terecht veronderstellen dat zij hun beroepsgeheim niet schonden, gezien de feiten in kwestie al bekend waren bij het grote publiek. Deze redenering is echter betwistbaar vanuit deontologisch en juridisch opzicht.

Zelfs indien er een schending van het beroepsgeheim zou zijn, onderstreepte het hof aanvullend dat de onthulling van de feiten zou kunnen worden gerechtvaardigd in het kader van de noodtoestand. Hiervoor verwijst het hof naar het doel waarvoor de desbetreffende persconferentie werd georganiseerd, namelijk:

  • het rechtzetten van foutieve berichtgeving over het verloop van de behandeling in de pers;
  • een standpunt geven over de verkeerde diagnoses, nalatigheid en het slecht functioneren dat de burgerlijke partijen de  spoeddienst verwijten;
  • zich verdedigen tegen de agressieve beschuldigingen die breed werden uitgesmeerd in de pers.

Het hof acht dit geheel van belangen belangrijker dan de naleving van het beroepsgeheim. In dit kader benadrukt het hof van beroep nog dat de directie met de persconferentie ernstige kwalijke gevolgen wou voorkomen. De hele zaak kon immers leiden tot een aantasting van de reputatie van de volledige instelling en kon zo de goede werking van het ziekenhuis in het gedrang brengen, ten aanzien van elke patiënt die er wordt verzorgd.

Het hof bevestigt dat de directie deze belangen alleen kon beschermen via een doorbreking van het beroepsgeheim. Er was geen alternatief. Het hof stelt zelfs dat de directie op een evenwichtige en gematigde manier had gereageerd: er werd alleen weerwoord geboden op beschuldigen die zij als onrechtvaardig beschouwden. De directie begaf zich daarbij louter op het terrein dat de burgerlijke partijen zelf hadden gekozen, maar dan op een meer serene manier.

Nota bene. In een gelijkaardige zaak waarbij de eer en reputatie van een arts en ziekenhuis eveneens in het gedrang waren, werd de noodtoestand niet aanvaard als rechtvaardiging voor het houden van een persconferentie. Zie arrest van 14 juni 2001 van het hof van beroep van Antwerpen[26]. Het is dus duidelijk dat de eer en reputatie van een ziekenhuis niet automatisch als een belang kunnen worden beschouwd dat minstens evenwaardig is als het beroepsgeheim. Dit zal slechts het geval zijn indien buitengewone omstandigheden dit rechtvaardigen.


Arrest van 25 mei 2009 van het hof van beroep van Luik

Het imminente karakter van het gevaar speelt een belangrijke rol in de beslissing of er sprake is van een noodtoestand. U moet nu iets doen om een einde te maken aan het gevaar.

De feiten. Een topatleet raadpleegt een arts en vraagt om illegale EPO-injecties. Tijdens deze consultatie vernoemt de patiënt een andere arts die EPO toedient aan atleten die hun sportieve prestaties willen verbeteren. Twee jaar na deze consultatie brengt de arts de gerechtelijke politie op de hoogte van deze feiten.

Een rechtszaak wordt opgestart tegen de arts die EPO zou toedienen. In dit kader gaat het hof van beroep na of de eerste arts zijn beroepsgeheim onterecht had doorbroken wanneer hij de gerechtelijke politie informeerde, dan wel of dat deze actie kon worden verantwoord op basis van de noodtoestand. Indien een bewijsstuk wordt verkregen via een onterechte schending van het beroepsgeheim, zou dit stuk immers kunnen worden uitgesloten van het juridisch debat, gezien het dan onrechtmatig verkregen bewijs vormt.

Beslissing van het hof van beroep. Het hof van beroep verwerpt het argument van de noodtoestand aangezien een termijn van twee jaar niet beantwoordt aan de definitie van de noodtoestand. Een noodtoestand veronderstelt immers een uitzonderlijke en kritieke situatie die een reactie op korte termijn vereist.


Vonnis van 21 juni 2016 van de correctionele rechtbank van West-Vlaanderen (Kortrijk)

Om van een noodtoestand te kunnen spreken moet respect voor het beroepsgeheim in conflict komen met een andere waarde die belangrijker is. In deze casus wordt de bescherming van het leven van een ongeboren kind als belangrijker beschouwd dan de naleving van het beroepsgeheim en wordt geoordeeld dat er sprake is van een noodtoestand.

De feiten. Een psychiater begeleidt een patiënt die zware emotionele invloed uitoefent op zijn ex-partner en komt in dit kader een aantal onrustwekkende feiten te weten.  Zo bekent de patiënt dat hij tussen 15 en 20 keer geneesmiddelen in de koffie van zijn zwangere ex-partner heeft gedaan om zo een miskraam uit te lokken. De psychiater besluit om deze feiten aan te geven bij de bevoegde instanties.

Er wordt een gerechtelijk onderzoek opgestart naar de patiënt. De correctionele rechtbank van West-Vlaanderen onderzoekt in dit kader of de psychiater zijn beroepsgeheim onterecht doorbrak wanneer hij de feiten meldde bij de bevoegde instanties. Indien dit het geval is, zou de getuigenis van de psychiater immers onrechtmatig verkregen bewijs vormen. De getuigenis zou in dat geval kunnen worden uitgesloten van het gerechtelijk onderzoek.

Beslissing van de correctionele rechtbank van West-Vlaanderen. De rechtbank oordeelt dat er effectief sprake was van een noodtoestand en dat de psychiater zijn beroepsgeheim terecht doorbrak. De rechtbank schat de bescherming van het leven van een ongeboren kind hoger in dan de naleving van het beroepsgeheim.

Terug


Referenties

[1] Tulkens, F., Van de Kerchove, M., Cartuyvels, Y., & Guillain, C. (2014). Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques (14eed.). Waterloo : Kluwer, p. 383 -385.

[2]Van Der Straete, I., & Put, J. (2005). Beroepsgeheim en hulpverlening. Brugge: Die Keure, p. 159; Tulkens, F., Van de Kerchove, M., Cartuyvels, Y., & Guillain, C. (2014). Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques (14e ed.). Waterloo : Kluwer, p. 386.

[3]Van Der Straete, I., & Put, J. (2005). Beroepsgeheim en hulpverlening. Brugge: Die Keure, p. 159; Hennau, C., & Verhaegen J. (2003) Droit pénal général (3eed.). Bruxelles : Bruylant, p. 188-189.

[4]Steunpunt Jeugdhulp (2014). Beroepsgeheim voor dummies. P. 10.  Geraadpleegd via https://www.kennisplein.be/Pages/Beroepsgeheim-voor-dummies.aspx

[5] Hausman, J.-M. (2016). Secret professionnel et confidentialité. In Hausman, J.-M., & Schamps, G. (reds.). Aspects juridiques et déontologiques de l’activité de psychologue clinicien. Bruxelles: Bruylant, p. 216.

[6] Moreau, T., (2013). Hoofdstuk XXV - La violation du secret professionnel. In Bosly, H.D., & De Valkeneer, C., (eds.). Les infractions. Volume V. Les infractions contre l’ordre public. Bruxelles: Larcier, p.  712; Put, J., & Vanderstraete, I. (2005). Beroepsgeheim en hulpverlening. Brugge: Die Keure, p. 160-161.

[7] Tulkens, F., Van de Kerchove, M., Cartuyvels, Y., & Guillain, C. (2014). Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques (14e ed.). Waterloo : Kluwer, p. 391; Moreau, T., (2013). Chapitre XXV - La violation du secret professionnel. In Bosly, H.D., & De Valkeneer, C., (eds.). Les infractions. Volume V. Les infractions contre l’ordre public. Bruxelles: Larcier, p. 712.

[8]Om te kunnen spreken van een noodtoestand moet de waarde die wordt opgeofferd wettelijk beschermd zijn, in tegenstelling tot de waarde waaraan voorrang wordt gegeven. Dit is één van de essentiële eigenschappen van de noodtoestand. Als de tweede waarde wel wettelijk zou beschermd zijn, is er sprake van een andere rechtvaardigingsgrond  dan de noodtoestand om het beroepsgeheim te doorbreken. Het doorbreken van het beroepsgeheim wordt dan voorgeschreven door de wet of bevolen door de overheid. Artikel 458bis van het Strafwetboek is hiervan een voorbeeld.  

[9]Put, J., & Vanderstraete, I. (2005). Beroepsgeheim en hulpverlening. Brugge: Die Keure, p. 160.

[10] Put, J., & Vanderstraete, I. (2005). Beroepsgeheim en hulpverlening. Brugge: Die Keure, p. 160.

[11]Zie de noot van Colette-Basecqz onder het arrest van het hof van beroep van Gent van 25 mei 2009 (Tijdschrift voor gezondheidsrecht / Revue de droit de la santé, 2009-2010, p. 47.

[12]Zie het arrest van het hof van beroep van Luik van 25 mei  2009.

[13]Dierickx, A., Buelens, J., & Vijverman, A. (2014). Hoofdstuk VII - Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens. In Vansweevelt, T., & Dewallens, F., (reds.). Handboek Gezondheidsrecht. Volume II. Rechten van patiënten: van embryo tot lijk. Antwerpen: Intersentia, p. 676.

[14] Hennau, C., & Verhaegen J. (2003) Droit pénal général (3eed.). Bruxelles : Bruylant, p. 196-198; De Nauw, A. (2010). Inleiding tot het bijzonder strafrecht (3e ed.). Mechelen: Kluwer, p. 80.

[15]Tulkens, F., Van de Kerchove, M., Cartuyvels, Y., & Guillain, C. (2014). Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques (14e ed.). Waterloo : Kluwer, p. 386-389.

[16]Blockx, F. (2013). Beroepsgeheim. Antwerpen: Intersentia, p. 368.

[17]Nouwynck, L. (2012). La position des différents intervenants psycho-médicaux-sociaux face au secret professionnel dans un contexte judiciaire – Cadre modifié, principe conforté. Revue de droit pénal et de criminologie, 2012 (6), p. 629.

[18] Royer, S., & Verbruggen, F. (2017). ‘Komt een terrorist met zijn advocaat bij de dokter…’ Mogen of moeten beroepsgeheimhouders spreken. Nullum Crimen, 12 (1), p. 32.

[19]Nouwynck, L. (2012). La position des différents intervenants psycho-médicaux-sociaux face au secret professionnel dans un contexte judiciaire – Cadre modifié, principe conforté. Revue de droit pénal et de criminologie, 2012 (6), p. 629.

[20] Blockx, F. (2013). Beroepsgeheim. Antwerpen: Intersentia, p. 369.

[21]Tulkens, F., Van de Kerchove, M., Cartuyvels, Y., & Guillain, C. (2014). Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques (14e ed.). Waterloo : Kluwer, p. 390.

[22]Hennau, C., & Verhaegen J. (2003)Droit pénal général (3e ed.). Bruxelles : Bruylant, p. 193.

[23] Colette-Basecqz, N. (2009). La violation du secret professionnel dans une situation de maltraitance d’enfant. La justification par l’autorisation de l’article 458bis du Code pénal ou par l’état de nécessité. Tijdschrift voor gezondheidsrecht / Revue de droit de la santé,2009 (1), p.24. Volgens deze auteur verantwoordt de noodtoestand het plegen van een misdrijf, maar slechts indien dit nuttig, strikt noodzakelijk en proportioneel is.

[24] Over deze uitspraak, zie Dierickx, A., Buelens, J., & Vijverman, A. (2014). Hoofdstuk VII - Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens. In Vansweevelt, T., & Dewallens, F., (reds.). Handboek Gezondheidsrecht. Volume II. Rechten van patiënten: van embryo tot lijk. Antwerpen: Intersentia, p. 676-677.

[25] Over deze beslissing, zie Colette-Basecqz, N. (2009). La violation du secret professionnel dans une situation de maltraitance d’enfant. La justification par l’autorisation de l’article 458bis du Code pénal ou par l’état de nécessité. Tijdschrift voor gezondheidsrecht / Revue de droit de la santé, 2009 (1), p. 22-27.

[26]Over deze uitspraak, zie Balthazar, T. (2004). Het gedeeld beroepsgeheim is geen uitgesmeerd beroepsgeheim. Tijdschrift voor gezondheidsrecht, 2004 (2), p. 139-146.


 
Deel deze pagina